Deze dag zouden we er eens goed voor moeten zitten om door te stoten tot diep in oostelijk Oregon. Maar ik stond erop een onverharde weg te nemen die ik nog niet eerder gereden had. In deze tijden van GPS moest ik ineens weer het gebruik van een landkaart, een gedetailleerd soort atlas, opnieuw aanleren. Daarbij merkte ik dat papier iets biedt wat een digitaal scherm node mist: context.
Een detail in het grote geheel kunnen zien is van cruciaal belang. Op een scherm verdwijnen kleine weggetjes wanneer je uitzoomt, waardoor je nauwelijks wijzer wordt dan bij je moment van vertrek. Maar de landkaart leidde ons naar precies die dirt road waar ik naar op zoek was, een weggetje dat voerde door een canyon langs een stroompje. Slechts een dunne stippellijn naast een nog dunner getekend blauw lijntje volstond om te kunnen genieten van 80 kilometer aan slingerend gravel door een verlaten kloof, tot onze volgende tussenstop.






Het dorpje Frenchglen mag eigenlijk geen dorp heten. Het is weer zo’n typisch gehucht met een enkele benzinepomp, een winkel van Sinkel waar je alles kunt vinden en een hotelletje dat ieder moment van de dag hetzelfde gerecht serveert. Met geluk konden we nog drie plekken vinden aan de gemeenschappelijke tafels. Op de terugweg naar onze kampeerplek was de zonsondergang al gaande en profiteerden we van het laag schijnende zonlicht om onze stoffige terugtocht te schieten met glorieus tegenlicht. Aangekomen op ons kamp hingen we onze hangmatten aan de enige beschikbare boom; met weinig succes, maar des te meer plezier voor drie.



